De breedsprakige dame columns uit The New Yorker

auteur: 
Maeve Brennan
ISBN nummer: 
Maeve Brennan
uitgeverij: 
Athenaeum
Body: 

De breedsprakige dame.jpgMaeve Brennan loopt door New York. Ze neemt een taxi, de bus of de ondergrondse en wij lopen met haar mee. We beleven het New York uit de jaren zestig en zeventig dankzij haar weergaloze beschrijvingen. Brennan is in staat ieder mens, dier, gebouw en elke straat tot in detail fijnzinnig, geestig en raak weer te geven. Het gaat over een bijna uitgedroogde mus die na een regenbui eindelijk een bad kan nemen, of over een ontmoeting van een vader en zijn dertienjarige zoon midden op Broadway, waarbij je glimlacht en ook ontroerd raakt – maar ook over de afbraak van het oude New York, iets waar ze zeer kritisch over schrijft.

We ervaren de steeds weer andere sfeer op straat, in een café of in een hotelkamer aan Washington Square, in het snel oprijzende New York, waar alles lager dan acht verdiepingen zonder pardon op de schop gaat.

‘Wandelen is een vorm van luchten van de ziel,’ schreef filosofe Joke J. Hermsen ooit. ‘Terwijl je voeten meer greep op het pad krijgen, vliegen je gedachten steeds verder weg.’ Die overpeinzing gaat volledig op voor Maeve Brennan, die als columniste van The New Yorker in de jaren vijftig en zestig honderden kilometers te voet moet hebben afgelegd in ‘The Big Apple’. In “De breedsprakige dame” doet ze uitgebreid en aanstekelijk kond van die wandelingen en haar observaties onderweg. Brennan toont zich in die bundel niet enkel een fervent wandelaar, ze is ook een toeschouwer die gezegend is met een exceptioneel scherp oog voor schoonheid en verval. Ze bespeurt dat niet alleen in de straten van de stad die voortdurend verandert, maar ook in gezichten en de manier van doen van mensen die ze op straat passeert of met wie ze in een restaurant of koffiehuis zit. ‘Wat zou ik zien als de arrogantie van haar gezicht zou verdwijnen? Wanhoop, denk ik. Niet de passieve, naar binnen gekeerde wanhoop die zich stilhoudt maar de razende soort die alles tot as reduceert wat hij op zijn weg tegenkomt.’

Tijdens het lezen van haar columns komen onmiskenbare parallellen aan de oppervlakte met het werk van haar tijdgenote Vivian Maier. Brennan schrijft haar columns zoals Maier fotografeert. Waar die laatste zich een meester toont in het maken van ‘losse foto's van voorbijgangers die zijn gevangen in voorbijgaande momenten en toch een onderliggende zwaartekracht en emotie’ (cf. Nora O'Donnell, "The Life and Work of Street Photographer Vivian Maier"), excelleert Brennan in het op papier zetten van ogenschijnlijk losse maar in wezen nauwgezette schetsen van haar leefwereld en de mensen en objecten die zich in het midden of aan de rand daarvan bevinden. Ze maakt zoals Maier bij het kiezen van haar onderwerpen geen onderscheid tussen arm of rijk, jong of oud, mooi of lelijk; ze laat zich leiden door de aantrekkingskracht dat een object uitstraalt. Zoals in “In de Grosvenor Bar” waar haar oog op een man aan de bar valt. ‘Vandaag zag ik de man die het juiste doet op de juiste plaats, op het juiste ogenblik en het zelf wéét. Ik denk dat hij ook de man moet zijn die in de maat loopt terwijl de rest uit de maat loopt. Hij weet wanneer hij moet zwijgen en wanneer hij moet spreken. Misschien weet hij alles. Misschien kent hij alle vragen op de antwoorden die ik heb. Ik had hem moeten volgen.’ In vijf zinnen staat er een mens van vlees en bloed voor het geestesoog van de lezer.

Brennan kijkt met eenzelfde haviksoog naar de teloorgang van de stad waar ze zo van houdt. Onder het mom van de immer in beweging zijnde vooruitgang, grijpt de plaatselijke vastgoedmaffia elke gelegenheid aan om beton en cement te storten. De nieuwe straten en gebouwen die daaruit voortkomen, zijn esthetisch vaker een achteruitgang dan een stap vooruit. Brennan ziet dat met lede ogen gebeuren. ‘Zover je kunt zien bieden die blokken niets anders dan dreiging of de belofte dat ze zeker ineen zullen storten. De gebouwen hebben niets van een verleden of van een toekomst over zich, geen suggestie van voorbije of toekomstige levens, maar ze herinneren alleen aan dingen die niet hadden moeten gebeuren en de belofte van dingen die niet zouden moeten gebeuren’, schrijft ze over Sixth Avenue die vooral opvalt door een ‘angstaanjagende, onwezenlijke wanorde’. Het doet duidelijk pijn aan haar hart om die neergang te moeten aanschouwen.

‘De breedsprakige dame’ staat vol met dergelijke vlijmscherpe waarneming, soms enkele zinnen lang, soms maar één zin lang. ‘De vernietigende werking van de cementmolen strijkt dit blok langzamerhand zo glad dat het de karakterloze uitdrukking krijgt van het nieuwe New York.’ ‘Het was een knap stel mannen, te levendig om mondain genoemd te worden en te mondain om niet mondain genoemd te worden.’ ‘Er was niets om in te ademen behalve zwaar ongenoegen.’ ‘Sommige mensen geven aan alles wat ze aanraken betekenis, maar de verdoolde dame leek alleen rond te kijken om alles te wegen en te licht te bevinden.’ Voor liefhebbers van een gevatte schrijfstijl zijn deze columns dan ook een heerlijke smulpartij.

Helaas loopt het niet goed af met deze talentvolle vrouw. In de jaren tachtig zwerft Brennan dakloos rond in New York, ze heeft enkel een klein kamertje op de redactie van The New Yorker tot haar beschikking. Geplaagd door een steeds heviger wordende geestesziekte verslonst ze en begint zowat iedereen zich te ergeren aan haar gedrag. Ze raakt verslaafd aan alcohol, is paranoïde en verdwijnt op een bepaald moment uit het oog van eenieder die zich (nog) om haar bekommert. Op een bepaald moment gaat het zo slecht met haar, dat er niets anders opzit dan een verplichte opname in het Lawrence Nursing Home in Arverne, een wijk in Queens. Daar sterft ze op 1 november 1993 aan een hartaanval. Ze is dan zesenzeventig. Een droevig einde van een schitterende schrijfster.

Martin Overheul
Redacteur Boekensite Gent

prijs: 
€ 20.00